ADHD

Inleiding

ADHD staat voor aandachtstekort-/hyperactiviteitsstoornis en komt bij 3-5% van de kinderen (voor het grootste gedeelte jongens) op de basisschoolleeftijd voor. Deze drie kenmerken: hyperactiviteit, aandachtstekort en impulsiviteit komen in verschillende combinaties met elkaar voor;  voornamelijk sprake van aandachtstekort; de vorm waarbij hyperactiviteit en impulsiviteit spelen; en de combinatievorm waarbij alle drie de elementen aanwezig zijn.

ADHD is een stoornis die voor veel last in de klas kan zorgen. Kinderen met ADHD komen vaak in conflict met hun omgeving door hun hyperactiviteit en impulsiviteit. Het gedrag wordt vervelend, asociaal en ongevoelig bevonden. Vaak kampen kinderen naast ADHD ook met leerproblemen en met sociale problemen.

Ouders en leraren hebben vaak het gevoel dat de kinderen niet naar hen luisteren, omdat het nauwelijks reageert op wat er wordt gezegd en tijdens het praten druk met andere dingen in de weer blijft. Dit kan voor veel negatieve reacties naar het kind toe leiden.

Oorzaken

Er zijn verschillende theorieën over  ADHD.  Er is een oorsprong mogelijk in de genen, maar er is ook bewijs dat een rokende moeder of een lage hartfrequentie van de baby tijdens de zwangerschap een verhoogde kans met zich meebrengt.  ADHD wordt ook vaak gezien als een stoornis van het centrale zenuwstelsel; een vertraagde rijping. Echter, het is van belang de wisselwerking tussen risicofactoren van het kind  en de risicofactoren in de omgeving te onderkennen.

In de jaren negentig is een overkoepelende theorie geformuleerd, waarin het begrip gedragsinhibitie centraal is komen te staan. Gedragsinhibitie is ”het vermogen om een door prikkels van externe of interne aard uitgelokte of in gang gezette actie te onderdrukken, tegen te houden, vertragen, uit te stellen of om te buigen”. Kinderen met ADHD hebben moeite om alle prikkels die op ze af komen te verwerken. Een zwakke gedragsinhibitie, zoals we bij ADHD zien, leidt tot tekorten op functies als: concentratie, aandacht, impulsiviteit, planning, tijdsbesef en werkgeheugen. Deze zwakke gedragsinhibitie lijkt een neurologische oorzaak te hebben, o.a.  een kleine frontale kwab. Een zwakke gedragsinhibitie heeft een nadelig effect op sociale intelligentie en sociaal gedrag, waardoor zij vaak moeite hebben met leeftijdsgenootjes.

Aan de hand van de volgende DSM-IV criteria kunt u zien of uw leerling zes (of meer) symptomen voor ADHD heeft:

Kenmerken

A: Zes (of meer) van de volgende symptomen van aandachtstekort zijn gedurende ten minste 6 maanden aanwezig geweest in een mate die onaangepast is en niet past bij het ontwikkelingsniveau:

Aandachtstekort:

(a)   Slaagt er vaak niet in voldoende aandacht te geven aan details of maakt achteloos fouten in schoolwerk, werk of bij andere activiteiten

(b)   Heeft vaak moeite de aandacht bij taken of spel te houden

(c)    Lijkt vaak niet te luisteren als hij/zij drect aangesproken wordt

(d)   Volgt vaak aanwijzingen niet op en slaagt er niet in schoolwerk karweitjes af te maken of verplichtingen op het werk na te komen (niet het gevolg van oppositioneel gedrag of van het onvermogen om aanwijzingen te begrijpen)

(e)   Heeft vaak moeite met het organiseren van taken en activiteiten

(f)    Vermijdt vaak, heeft een afkeer van of is onwillig zich bezig te houden met taken die een langdurige geestelijke inspanning vereisen

(g)   Raakt veel dingen kwijt die nodig zijn voor taken of bezigheden (bijvoorbeeld, speelgoed, huiswerk, potloden, boeken of gereedschap)

(h)   Wordt vaak gemakkelijk afgeleid door uitwendige prikkels

(i)     Is vaak vergeetachtig bij dagelijkse bezigheden

Zes (of meer) van de volgende symptomen van hyperactiviteit-impulsiviteit zij gedurende ten minste 6 maanden aanwezig geweest in een mate die ongepast is en niet past bij het ontwikkelingsniveau.

Hyperactiviteit

(a)        Beweegt vaak onrustig met handen en voeten, of draait in zijn/haar stoel

(b)        Staat vaak op in de klas of in andere situaties waar verwacht wordt dat men op zijn plaats blijft zitten

(c)         Rent vaak rond of klimt overal op in situaties waarin dit ongepast lijkt

(d)         Kan moeilijk rustig spelen of zich bezig houden met ontspannende activiteiten

(e)         Is vaak “in de weer” of  “draaft maar door”

Impulsiviteit:

(f)          Gooit vaak het antwoord er al uit voordat de vragen afgemaakt zijn

(g)         Heeft vaak moeite op zijn/haar beurt te wachten

(h)         Verstoort vaak bezigheden van anderen of dringt zich op (bijvoorbeeld; mengt zich zomaar ik gesprekken of spelletjes)

B:  Enkele symptomen van hyperactiviteit-impulsiviteit of onoplettendheid die beperkingen veroorzaken waren voor het zevende jaar aanwezig.

C:  Enkele beperkingen uit de groep symptomen zijn aanwezig op twee of meer terreinen (bijvoorbeeld op school en thuis)

D: Er moeten duidelijke aanwijzingen van significante aanwijzingen zijn in het sociale, school- of beroeps matige functioneren

E: De symptomen komen niet uitsluitend voor in het beloop van een pervasieve ontwikkelingsstoornis, schizofrenie of een andere psychotische stoornis en zijn niet eerder toe te schrijven aan een andere psychische stoornis.